maandag 4 februari 2013

Wat is de Tridentijnse H.Mis?

De Tridentijnse Mis (ook wel buitengewone vorm van de Romeinse Ritus) is de Eucharistische liturgie in de Katholieke Kerk zoals die door de heilige paus Pius V gestandaardiseerd en veralgemeend werd in 1570 voor het verreweg grootste deel van de Latijnse Kerk. De benaming Tridentijns slaat erop dat deze liturgie geassocieerd wordt met de bepalingen van het Concilie van Trente (1545-1563). Andere benamingen die in gebruik zijn voor deze Mis zijn Tridentijnse Ritus, klassieke Romeinse Ritus, traditionele Latijnse mis, oude Romeinse ritus, Traditionele ritus, overgeleverde Romeinse Ritus of Mis van paus Pius V.

De oude Ordo Missae van paus Pius V werd in 1970 grotendeels vervangen door de Novus Ordo Missae van paus Paulus VI als liturgie voor het gebied van de Romeinse ritus, en de facto voor de gehele Latijnse Kerk. Ze werd echter nooit formeel afgeschaft en op 7 juli 2007 min of meer in ere hersteld door middel van het motu proprio Summorum Pontificum. Sindsdien wordt de Tridentijnse mis, in de editie 1962 van het Missale Romanum (van de zalige paus Johannes XXIII), beschouwd als de buitengewone vorm van de Latijnse ritus, terwijl het Missale Romanum van 1970 (Novus Ordo Missae van paus Paulus VI) de gewone vorm of uitdrukking is. Dit Motu Proprio is in werking getreden op 14 september 2007. Het staat nu dus alle priesters van de Latijnse ritus (Romeinse ritus) weer vrij om volgens het Romeins misboek van 1962 te celebreren, zowel privé als publiek. De bisschoppen wordt nadrukkelijk verzocht om te voldoen aan de wensen van een groep van gelovigen die de Tridentijnse liturgie aanhangen.

Ontstaan en geschiedenis

Deze overgeleverde Romeinse ritus, zoals hij in 1570 gecodificeerd werd, behoort naast de Liturgie van Johannes Chrysostomos en de Liturgie van Basilios tot de oudst overgeleverde christelijke liturgieën. Bepaalde essentiële gebeden van de ritus gaan volgens liturgiewetenschappers terug tot apostolische tijden. Door de pausen uit de Oudheid (Gelasius en Damasus) werd de Romeinse Canon (Het oorspronkelijke Eucharistisch gebed van de westerse Kerk, en gebruikt in de Tridentijnse Mis) zelfs aan de apostelen Petrus en Paulus zelf toegeschreven. De zesde-eeuwse paus Gregorius de Grote zou zich actief met de zang (Gregoriaans) van deze ritus hebben bemoeid. De notatie van het gregoriaans op papier (in muzieknotatie) vindt echter pas plaats vanaf de negende eeuw. Latere toevoegingen bestaan uit de huidige Offertorium-gebeden (achtste eeuw), gebeden aan de voet van het altaar (Introibo ad altare Dei, Psalm 42) bij het begin van de Mis sinds de twaalfde eeuw en het Laatste evangelie (Joh. 1, 1-14) sinds de dertiende eeuw. Aanvankelijk bestond zij in de Latijnse Kerk als een van de vele op elkaar gelijkende Latijnse ritussen. De Gallicaanse, Ambrosiaanse en Mozarabische riten bestonden naast de Romeinse ritus. In wezen verschilden deze liturgieën niet zeer veel van elkaar, omdat de invloed van de ritus van Rome altijd de grootste was geweest en Rome de vroegste christelijke gemeente in het Westen was geweest. Rome was het voornaamste centrum van liturgische riten voor de westerse Kerk; zo werd de Romeinse Canon (eucharistisch gebed) in alle genoemde Latijnse varianten aangehouden.


Concilie van Trente

 Paus Pius V codificeerde in 1570 de bestaande ritus van Rome op advies van het Concilie van Trente dat een verdediging van de Katholieke Kerk tegen het protestantisme voorstond. Pius V creëerde geen nieuwe liturgie, maar veralgemeende en rubriceerde de liturgie zoals gebruikt in Rome en omliggende gebieden. De gehele Latijnse Kerk, met uitzondering van de oude Ambrosiaanse, Mozarabische en Gallicaanse ritusgebieden, werd verplicht het Missaal van Pius V (Tridentijnse liturgie) te gebruiken. In de Middeleeuwen ontstonden de riten van de Dominicanen, Karmelieten en de Braga-gebruiken. Deze varianten van de Tridentijnse liturgie bleven ook na 1570 bestaan. Het Tridentijnse Missaal draagt weliswaar de naam van het zestiende eeuwse Concilie van Trente, maar verschilt vrijwel niet van de liturgie van Rome in de vijftiende eeuw en eerder in de Middeleeuwen. Historisch gezien is dus de benaming Tridentijnse liturgie of ritus eigenlijk hoogst ongelukkig. Sommige tegenstanders van de sterk gerubriceerde Tridentijnse Mis beweren soms ten onrechte dat het Concilie van Trente deze liturgie zelf schiep.

 De Tridentijnse liturgie benadrukt sterk de theologie van het Misoffer. Hiervoor werd zij door Pausen geprezen, maar door protestanten als Luther, Calvijn en vooral de schrijver van de gereformeerde Heidelbergse Catechismus veroordeeld als "afgoderij". Zij stond synoniem voor het Pausschap, en de trouw daaraan, daarom werd de Tridentijnse Mis ook wel de "Paepsche Misse" genoemd. Kleine wijzigingen, nieuwe feesten en een nieuwe liturgie voor de Goede Week werden door paus St. Pius X (1910) en Paus Pius XII (1955) ingevoerd. Paus Johannes XXIII wijzigde de ritus in 1962 enigszins door het Confiteor voor de H. Communie (van de gelovigen) weg te laten en de naam van de H. Jozef aan het Communicantes van de Romeinse Canon toe te voegen.

Na Vaticanum II

 De Tridentijnse Mis gold als de algemene liturgie van de Katholieke Kerk van de Romeinse ritus (94 % van de gehele Katholieke Kerk) tot aan de invoering van de Novus Ordo Missae (1969/1970) enige jaren na het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965). Het Tweede Vaticaans Concilie schafte de Tridentijnse Mis niet af en riep slechts op tot enige kleine veranderingen in de bestaande ritus; het is een hardnekkige en onjuiste mythe, dat dit concilie de Tridentijnse Mis buiten spel zette of zelfs maar wilde zetten. Het concilie sloot met een Tridentijnse Mis opgedragen door de paus. De Novus Ordo Missae van Paulus VI (Nieuwe Ritus) werd in de jaren 1965-1969 door een oecumenische liturgiecommissie (Consilium ad exequendam Constitutionem de Sacra Liturgia) van liturgisten, onder leiding van mgr. Annibale Bugnini, geschreven om, deels op basis van de constitutie Sacrosanctum Concilium en deels op basis van de veranderingswil van bepaalde theologen, tot een Nieuwe Ritus te komen die bij de geloofsbeleving van de moderne gelovige zou aansluiten en die aanvaardbaarder zou zijn voor de kerkgenootschappen der Reformatie. Ook protestantse theologen en predikanten maakten deel uit van deze liturgiecommissie. De Novus Ordo, die in 1969 tot stand kwam, werd in 1970 definitief opgelegd, hoewel al sinds 1965 op vele plaatsen liturgische experimenten en voorbereidingen plaatsvonden (meer volkstaal, interpretatieve vertaling van de consecratiewoorden ('voor allen' in plaats van 'voor velen'), volksaltaartafel - gericht naar de mensen, soms ook 'handcommunie').


Geen opmerkingen:

Een reactie posten